Ze waren onderweg. Zij twee de heuvel op, naar dat ene juwelenwinkeltje in een visueel onbekende stad. Haar oren moesten nodig weer eens versierd worden. Achteraf was ze beter niet gegaan, maar onwetendheid omklemde haar.
Ze was met iemand, maar wist niet wie ze was. Ze doorzochten de rekjes van solden naar dat ene pareltje. Een pareltje van hoop, bovenal van haar. Er kwam een massa binnen. Iedereen was druk in de weer, zoals de medewerkers om vragen te beantwoorden en de stock aan te vullen. Zij stond stil. Rondkijkend, luisterend en afvragend. Gulzige eters waren ze.
Het was zaterdag, de ideale shopdag maar de stormloop voor juwelen was haar nog nooit eerder opgevallen als vandaag. Een koude rilling ontsnapte haar lichaam. Een waarschuwing, maar ze luisterde niet. Medewerkers met elkaar aan de praat. Even later volgde een vreemde boodschap. “We gaan sluiten.”
Het sluitingsuur was nog lang niet in zicht en de optimale winst was nog niet binnengehaald. Gehaast en verontrust werd hen allen de deur gewezen. Ze smeten de deuren achter ons dicht, doofden de lichten en verdwenen naar de achterste kamer. Weg waren ze.

De dag sloeg om in nacht. Hoe kon het dat de dag zo snel plaats maakte voor de nacht? Bij haar weten was ze niet eens zo lang binnen geweest. Maar daar stond ze dan, alleen maar toch met twee. De straten waren verlaten, kil en onverwarmd. Leeg. Oorverdovend stil, maar toch te veel lawaai. Haar hoofd sloeg alarm en paniek stroomde door haar lijf.
Ze stond buiten, maar ze was precies de enige die vertrokken was. De enige die het pand verlaten had zoals gevraagd was. De enige die de ernst van de situatie doorhad, maar zichzelf niet in veiligheid bracht maar het onheil opzocht. Ze wist het en toch week ze niet uit.
Toen begon het.
Ze liep verder de heuvel op, nam een zijstraat en botste op een concertzaal die ze niet herkende en toch bekend was. Het beangstigde haar dat het bekende het onbekende werd. Een beetje verder zag ze verschillende politiewagens, zwaar ingepakte politiemannen en vooral heel weinig gewoon volk. Het laatste puzzelstukje viel.
Haar stiefvader was één van de zwaar ingepakte en bewapende mannen van de militaire eenheid. In haar gedachten had ze hem lief, niet beseffend dat ze eerder haar vader had moeten afgeven. Alles was haar ontglipt. Een vader die ze niet meer had, een verlies dat ze vergeten was, onverwerkt verdriet en een gemis die ze nog niet had opgemerkt.
Hij maande haar aan om weg te gaan, het was te gevaarlijk. Zonder te zeggen wat er aan de hand was, wist ze maar al te goed waar ze in terecht was gekomen: een aanslag. Ze nam haar persoon bij haar en zocht de sporen op. Eenmaal ze daar aankwamen, vloog de concertzaal de lucht in. Nog geen tranen. Stilte en toch zoveel lawaai, niet buiten maar in haar. Ze ontwaakte niet uit deze nachtmerrie, ze ging door.
Ze wandelde de sporen af met nog iemand, van wie ze nog steeds niet wist wie het was. De paniek stroomde haar lijf uit: ze was veilig, zij waren veilig. Het was te donker om de paden goed te zien. Een trein raasde hen voorbij, even met de gedachte dat ze er net zoals in de film Divergent op zou kunnen springen. Ze mocht al blij zijn dat ze er niet door werd gegrepen.
Voor ze het goed en wel besefte, kwam ze uit op een landschap. Hoe kan een stad zo snel in een landschap veranderen? Geen tijd om na te denken, geen tijd om zichzelf vragen te stellen, maar vooral geen tijd om te beseffen. Dan zou ze niet meer in staat zijn haar en de ander te redden, te bevrijden van een droom.
Samen staken ze de sporen over. Ze werden geleid door het licht dat hen naar een pad midden in het landschap wees. Het was een duister licht, waar ook tijd geen bestaan meer had. In een snel tempo liepen ze verder, nu echt op zoek naar de uitgang.
Eindelijk kwamen ze uit op een punt dat vertrouwder aanvoelde, lantaarns die voor hen de weg verlichtten. Nog niet wetend naar waar, maar toch volgend. Ze zagen allerlei mensen op de stoep staan en riepen om hun hulp. Het groepje begon naar elkaar te schreeuwen en wezen naar de twee meisjes.
Even later landden de meisjes een aantal meter verder tussen de vuilbakken, scherven en hun leven.
Ze werd trillend wakker.
Voor haar zou het altijd nacht blijven. Haar dag was al voorbij.